Rechtbank ontbindt vennootschap die zaken deed met Rusland

Als een vennootschap geen geld meer heeft en geen activiteiten meer verricht, kan zij door de rechtbank worden ontbonden. Dat geldt zeker voor bedrijven die handelden met Rusland.

Een besloten vennootschap importeerde en exporteerde eerst radio-elektronische onderdelen en staal- en metaalproducten, maar wijzigde in 2022 haar naam en bedrijfsactiviteiten. Sindsdien handelt de bv met het buitenland in kantoorartikelen. De bv heeft één aandeelhouder, die tevens bestuurder en enig medewerker is.

Strafrechtelijk onderzoek

Omdat het bedrijf en de bestuurder ervan worden verdacht de sancties tegen Rusland te hebben omzeild, begint het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek. Daaruit blijkt dat de bv goederen naar Rusland heeft geëxporteerd die zowel voor normaal als militair gebruik geschikt zijn (‘dual use goederen’), met valse douane-uitvoeraangiften. Er is geprobeerd dit alles te verdoezelen door valse facturen op te stellen en een fictieve eindbestemming van de goederen (de Malediven) en een fictief bedrijf als eindgebruiker op te geven. Steeds kreeg de bv betalingen uit Rusland.

Beslag en boete

Het OM heeft strafvorderlijk beslag gelegd op de banktegoeden van de bv, ter waarde van € 146.567 en $ 67.508. Nadien heeft de rechtbank Rotterdam de bv veroordeeld voor overtreding van de Sanctiewet 1977 en valsheid in geschrifte. Het bedrijf moet een geldboete van € 200.000 betalen. Het OM vraagt de rechtbank Gelderland de bv met onmiddellijke ingang te ontbinden en een vereffenaar van het vermogen van de bv te benoemen.

Ontbinding

In het Burgerlijk Wetboek staat dat de rechtbank op verzoek van het Openbaar Ministerie een vennootschap ontbindt indien deze haar doel, door een gebrek aan baten, niet kan bereiken. Ook kan de rechtbank de vennootschap ontbinden wanneer deze haar werkzaamheden tot verwezenlijking van haar doel heeft gestaakt.

Vereffenaar

Dat alles is hier aan de orde. De bv heeft geen baten en geen vrij te besteden middelen. De bankbeslagen worden niet opgeheven, nu het geld uit een misdrijf is verkregen: dit wordt verbeurdverklaard of aan het verkeer onttrokken. De bv heeft nog één vordering, op de eigen bestuurder, maar die is oninbaar nu hij naar Rusland is vertrokken. De omzetten van de bv kwamen voornamelijk uit Rusland, maar nu met dit land niet meer mag worden gehandeld wordt er niets meer verdiend. Het bedrijf genereert geen inkomsten meer – over 2023 is er geen aangifte omzetbelasting ingediend – en zal ook in de toekomst niets verdienen omdat de handel met Rusland verboden is en de eigenaar is vertrokken. De rechtbank ontbindt de bv en benoemt tevens een vereffenaar. Hij krijgt een beloning die gelijk is aan dat van een faillissementscurator. Deze beloning kan worden voldaan uit het beslagen banksaldo.

ECLI:NL:RBGEL:2024:2151

Bron:Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBGEL:2024:2151 C/05/428376 | 14-04-2024

Tekortschietende bindend adviseur hoeft geen schadevergoeding te betalen

Een bindend adviseur moet de koopprijs van een supermarkt vaststellen. Het adviestraject duurt erg lang en de adviseur laat – anders dan afgesproken – na een transactiedatum vast te stellen. Voor een schadevergoeding voor de franchisenemer van deze winkel ziet de rechtbank Amsterdam echter geen reden.

Een franchisenemer van een supermarktketen wil haar supermarkt verkopen. Volgens de franchiseovereenkomst is ze verplicht de winkel eerst aan de keten aan te bieden. De franchisenemer en supermarktketen worden het niet eens over de verkoopprijs. Ze schakelen daarom een onafhankelijk adviseur in die een bindend advies over de koopsom moet uitbrengen.

Overeenkomst van opdracht

In een overeenkomst van opdracht wordt afgesproken dat de koopsom tussen € 1,5 en € 2,5 miljoen moet zijn. Ook spreken partijen af dat de adviseur een beoogde transactiedatum bepaalt en dat hij binnen 10 weken een conceptrapport uitbrengt. Uiteindelijk neemt de supermarktketen de supermarkt anderhalf jaar later over voor € 1,5 miljoen.

Schade

Bij de rechtbank claimt de franchisenemer de door haar geleden schade. Ze vindt om verschillende redenen dat de adviseur zijn werk niet goed heeft gedaan. De schade bestaat, zo stelt zij, uit de totale kosten voor zijn diensten en het verschil tussen het daadwerkelijk ontvangen bedrag en de koopprijs die zou zijn vastgesteld als de adviseur de opdracht wél goed had uitgevoerd.

Zorgplicht

De franchisenemer vindt dat de adviseur zijn zorgplicht als opdrachtnemer heeft geschonden door onvoldoende regie te houden en het proces te lang te laten duren. Ook zou hij te weinig inzage hebben gegeven in zijn kosten. De rechtbank gaat voorbij aan de vraag of sprake is van schending van de zorgplicht, omdat de franchisenemer onvoldoende heeft onderbouwd schade te hebben geleden door het niet voldoen aan de zorgplicht. Ook als de adviseur alles goed zou hebben gedaan, had hij betaald moeten worden, benadrukt de rechtbank. Bovendien is niet gebleken dat er door de gestelde tekortkomingen meer uren zijn gemaakt. Verder blijkt nergens uit dat bij een betere regie of snellere doorlooptijd van het proces een hoger verkoopbedrag zou zijn bereikt.

Transactiedatum

De bindend adviseur heeft in strijd met de overeenkomst van opdracht geen beoogde transactiedatum vastgesteld. Daarmee is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De franchisenemer stelt dat als de transactiedatum wél zou zijn vastgesteld, de supermarktketen verplicht zou zijn geweest de supermarkt op die datum af te nemen. De koopprijs zou dan hoger zijn geweest, aldus de ondernemer. De rechtbank gaat hier niet in mee, nu onvoldoende duidelijk is geworden dat de franchisenemer door deze tekortkoming schade heeft geleden. De supermarktketen zou namelijk niet verplicht zijn geweest tot afname als de beoogde transactiedatum wel zou zijn vastgesteld. De keten had immers een bedenktermijn en er was sprake van een 'beoogde' transactiedatum. Met andere woorden: de onzekerheid die ertoe heeft geleid dat de franchisenemer de supermarkt voor het bodembedrag heeft verkocht, was er ook geweest als er wél een beoogde transactiedatum was bepaald. Daarom is er volgens de rechtbank ook wat dit punt betreft geen reden voor een schadevergoeding. 

ECLI:NL:RBAMS:2024:1221

Bron:Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBAMS:2024:1221 7333342 / HA ZA 23-348 | 05-03-2024

Bank mag coffeeshophouder zakelijke rekening niet weigeren

Een bank beëindigt de privérekening en de zakelijke rekeningen van een man die een coffeeshop heeft. Dat had niet gemogen, oordeelt het gerechtshof.

De man heeft al decennialang een privérekening bij een bank. Sinds 2003 had hij daar ook een zakelijke rekening, maar die heeft de bank in 2008 opgezegd: zijn bedrijf is een coffeeshop en de bank wil die niet als cliënt. Sindsdien gebruikt de man zijn privérekening ook voor zakelijke betalingen van de coffeeshop. In 2023 zegt de bank ook die klantrelatie op, omdat de man zijn privérekening in strijd met de voorwaarden zakelijk gebruikte. De man vordert bij de rechter dat de bank beide rekeningen weer opent. De voorzieningenrechter wijst dit af. Vervolgens gaat de man in hoger beroep bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

‘Gedoogde bedrijven’

Eerder had de minister van Financiën gesteld dat ook ‘gedoogde bedrijven’ toegang moeten hebben tot betaalfaciliteiten. De Nederlandsche Bank heeft banken verzocht te stoppen met het categoraal weigeren van coffeeshops en in plaats daarvan individueel te toetsen of een specifieke coffeeshop een (on)acceptabel risico vormt voor de bank.

Noodgedwongen

Het hof begrijpt dat de man voor zakelijke transacties noodgedwongen gebruik is gaan maken van zijn privérekening, ook al mocht dat niet. De bank wist dit ook, omdat er typisch zakelijke kosten (belastingen, pensioenafdrachten) vanaf de rekening werden betaald – maar greep nooit in. Toen de bank de man vertelde dat de privérekening niet zakelijk mocht worden gebruikt, heeft hij gevraagd om een zakelijke rekening. Dat weigerde de bank.

Contractsvrijheid

Wettelijk gezien bestaat er geen recht op een zakelijke bankrekening. Er is sprake van contractsvrijheid, maar deze is niet onbegrensd: op banken kan op grond van hun maatschappelijke positie ook voor niet-consumenten de verplichting rusten een betaalrekening aan te bieden. Zonder betaalrekening is het immers vrijwel onmogelijk om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en om een bedrijf te exploiteren. Toch kunnen banken een gerechtvaardigd belang hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s.

Integriteitsrisico’s

Waren die risico’s er? Het exploiteren van een coffeeshop is legaal. Dat de inkoop van cannabis in die jaren niet legaal was (het werd gedoogd), moet volgens het gerechtshof buiten beschouwing blijven. Anders zou geen enkele coffeeshophouder over een bankrekening kunnen beschikken, terwijl die categorale uitsluiting juist niet de bedoeling was. De bank heeft niet gesteld dat juist deze coffeeshop specifieke integriteitsrisico’s loopt.

Contante betalingen

Contante betalingen zijn er ook nauwelijks meer, alles wordt gepind zodat de coffeeshophouder geen cash meer hoeft af te storten. Gezien het onmiskenbare belang bij een zakelijke bankrekening en de decennialange probleemloze relatie met de bank, had de bank op zijn minst moeten onderzoeken hoe de bankrelatie met deze klant had kunnen worden gecontinueerd.

Bibob-toets

Dat de klant is aangehouden wegens overtreding van de Opiumwet (hij werd ervan verdacht een te grote voorraad cannabis te hebben), is ook geen reden om de zakelijke bankrelatie te stoppen. De bank heeft niet duidelijk gemaakt waarom de verdenking van dat strafbare feit een onacceptabel risico oplevert. De verdenking heeft ook niet geleid tot intrekking van zijn exploitatievergunning door de gemeente. Overigens had de klant met succes een Bibob-toets ondergaan.

Nieuwe rekeningen

De bank moet de klant een zakelijke bankrekening aanbieden, als de omzet tenminste helemaal verloopt via pintransacties. Dit moet de bank binnen twee maanden realiseren. De bank had ook de privérekening niet mogen opzeggen. Er moet een nieuwe privérekening worden geopend, die niet meer zakelijk mag worden gebruikt.

ECLI:NL:GHARL:2024:1989

Bron:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2024:1989 | 25-03-2024

Tussenpersoon was vertegenwoordigingsbevoegd

Regelmatig doen bedrijven of instellingen zaken met elkaar via een tussenpersoon of vertegenwoordiger. De vraag is of deze een volmacht heeft om namens een partij op te treden, en of die partij gebonden is aan een overeenkomst die de vertegenwoordiger sluit.

Een instelling voor kunstbeleving wil een nieuw logo laten ontwikkelen. Daarvoor gaat zij een samenwerking aan met een bedrijf dat de creatieve directie op zich neemt. Deze ‘tussenpersoon’ geeft vervolgens een reclamestudio de opdracht het logo te maken. Als de studio een factuur stuurt voor het logo (€ 7.886), wil de kunstinstelling niet betalen.

Op eigen gezag

Bij de rechtbank Amsterdam betoogt de reclamestudio dat de kunstinstelling de opdracht voor het logo heeft gegeven. De offerte hiervoor is via de tussenpersoon naar de kunstinstelling gestuurd en de opdracht zou zijn goedgekeurd. De kunstinstelling beweert de reclamestudio niet eens te kennen. De opdracht kwam kennelijk van de tussenpersoon, maar die is daarover nooit door de kunstinstelling geïnstrueerd. Dit deed de tussenpersoon op eigen gezag, en zij zou ook de rechthebbende zijn en blijven van het logo. De instelling zou slechts een gebruiksrecht krijgen.

Schijn

Een overeenkomst kan op twee manieren tot stand komen: door aanbod en aanvaarding daarvan, en als de ene partij daarop heeft mogen vertrouwen – zelfs als de wil van de andere partij ontbreekt. Een overeenkomst kan ook worden gesloten met tussenkomst van een vertegenwoordiger. Daarvoor is het nodig dat de gevolmachtigde vertegenwoordigend moet handelen (dus niet uitsluitend namens zichzelf) en vertegenwoordigingsbevoegd is of schijnt te zijn. Dit betekent – in deze zaak – dat de kunstinstelling aan de overeenkomst is gebonden als de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van de tussenpersoon is gewekt. De vraag hier is: gold er een volmachtverlening of de schijn daarvan?

Vertegenwoordiger

Volgens de kantonrechter heeft de kunstinstelling de opdracht niet zelf aan de reclamestudio verstrekt. Contacten verliepen via de tussenpersoon, die ook akkoord heeft gegeven op de offerte. Echter, de reclamestudio heeft er wel op mogen vertrouwen dat zij (via de tussenpersoon) een overeenkomst sloot met de kunstinstelling: de tussenpersoon heeft gehandeld als vertegenwoordiger van die instelling. De reclamestudio is door de tussenpersoon benaderd om logo’s te ontwikkelen voor de kunstinstelling en heeft steeds contact onderhouden tussen de studio en de instelling. Het was voor alle partijen duidelijk dat de offerte naar de kunstinstelling zou worden gestuurd.

Volmacht

De reclamestudio heeft er op mogen vertrouwen dat de tussenpersoon vertegenwoordigingsbevoegd was. De kunstinstelling heeft de schijn van een volmacht van de tussenpersoon gewekt en voor de instelling was het duidelijk dat de studio werkzaamheden voor haar verrichtte. Als de kunstinstelling meende dat de studio ten onrechte werkzaamheden voor haar verrichtte, had zij eerder aan de bel moeten trekken. Nu moet ze de factuur van de reclamestudio gewoon betalen.

ECLI:NL:RBAMS:2024:982

Bron:Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBAMS:2024:982 10666334 \ CV EXPL 23-11484 | 22-02-2024