Bedrijven mogen alleen cookies plaatsen als websitebezoeker toestemming heeft gegeven

Veel bedrijven willen ‘cookies’ plaatsen op apparatuur van mensen die websites bezoeken. Daarmee kunnen zij profielen van websitebezoekers opstellen. Bezoekers moeten daarvoor wel toestemming geven, zo maakt de voorzieningenrechter weer eens duidelijk.

Een Nederlandse man neemt het op tegen techgiganten Microsoft en LinkedIn. Zij plaatsen zogenoemde tracking cookies op zijn laptop en andere apparaten, en dat wil hij niet. Cookies zijn bestandjes die worden opgeslagen op browsers van apparatuur van gebruikers om bepaalde gegevens over hen te verzamelen. Tracking cookies maken het mogelijk om profielen van mensen op te stellen (profiling), onder andere door na te gaan welke websites zij bezoeken. In feite verzamelen deze online platforms via deze cookies persoonsgegevens, stelt de man, zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven. Dat is in strijd met de privacyregels. Hij heeft de platforms gesommeerd om niet langer cookies op zijn computer en andere apparaten te plaatsen, maar zonder succes. Daarom begint hij een kort geding bij de rechtbank Amsterdam.

Verwerkingsverantwoordelijk

Ook de techgiganten erkennen dat voor het plaatsen en lezen van tracking cookies voorafgaande toestemming van een betrokkene nodig is. Dit staat in de Telecommunicatiewet. De rechtbank stelt vast dat deze internetbedrijven door hun handelwijze persoonsgegevens verwerken, ook al ontkennen zij dat. Toch zijn niet alle partijen die door de man zijn gedaagd ook ‘verwerkingsverantwoordelijk’. Bijvoorbeeld de Nederlandse vennootschappen van LinkedIn en Microsoft zijn dit niet. Zij spelen geen rol bij het aanbieden van analytische en advertentiediensten en dus ook niet bij het plaatsen en uitlezen van tracking cookies. Zij hebben dus niet onrechtmatig gehandeld.

Zonder toestemming

Anders is het met de ‘hoofdkantoren’, LinkedIn in Ierland en Microsoft in de VS. Zij worden wel aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijken en moeten aantonen dat zij toestemming van de man hebben gekregen om cookies te plaatsen – en dat kunnen zij niet. Uit de technische analyses van LinkedIn en Microsoft zelf blijkt dat 19 van de 52 door de man bezochte websites tracking cookies hebben geplaatst (via de techgiganten) zonder voorafgaande toestemming, of zelfs nadat de toestemming expliciet is geweigerd. Dat zijn, aldus de voorzieningenrechter, geen verwaarloosbare aantallen. Daarmee hebben deze twee bedrijven niet voldaan aan hun wettelijke verplichtingen.

Dwangsom

De voorzieningenrechter concludeert dat de hoofdkantoren – dus niet de Nederlandse vennootschappen – van Microsoft en LinkedIn door plaatsing of uitlezing van de (tracking) cookies zonder toestemming van de man onrechtmatig hebben gehandeld. Dit is in strijd met de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Zij mogen zonder zijn toestemming geen tracking cookies meer plaatsen en uitlezen op zijn apparatuur. Doen zij dit wel, dan verbeuren zij een dwangsom van € 500 per overtreding, of € 1.000 voor iedere dag waarop een van deze bedrijven in gebreke blijft. Dit alles tot een maximum van € 25.000.

ECLI:NL:RBAMS:2024:3331

Bron:Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBAMS:2024:3331 C/13/747731 / KG ZA 24-199 | 06-06-2024

Nieuwe wet wil onder meer effectiviteit geschillenregeling verbeteren

Het vennootschapsrecht kent twee soorten procedures om tot een oplossing te komen bij aandeelhoudersgeschillen: de geschillenregeling en de enquêteprocedure. De Eerste Kamer heeft op 4 juni een wetsvoorstel aangenomen ter verbetering van de effectiviteit van de geschillenregeling en ter verduidelijking van de ontvankelijkheidseisen voor enquêteprocedures.

De wet heet de ‘Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure’ ('Wagevoe') en leidt tot wijzigingen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Geschillenregeling

De wettelijke geschillenregeling bestaat sinds 1989 en is in het leven geroepen voor het beëindigen van geschillen tussen aandeelhouders. De regeling voorziet in vier verschillende procedures voor het geval een geschil tussen aandeelhouders niet in onderling overleg kan worden opgelost. Dit zijn de uitstotingsprocedure, de procedure tot overdracht van stemrecht, de uittredingsprocedure en een verzoekschriftprocedure waarbij de rechter kan worden gevraagd de prijs van een aandeel vast te stellen.

Wijzigingen

Met de aangenomen wet worden alle genoemde procedures een verzoekschriftprocedure, die in één feitelijke instantie wordt gevoerd bij de Ondernemingskamer, in plaats van als dagvaardingsprocedure bij de rechtbank. Dit moet de procedures versnellen en de effectiviteit verbeteren. Ook wordt het toepassingsbereik van de procedures verruimd. Zo worden deze op basis van de wet ook van toepassing op certificaathouders wiens positie te vergelijken is met aandeelhouders. Daarnaast wordt het toepassingsbereik verruimd van alle bv’s en besloten nv’s, naar bv’s en nv’s, met uitzondering van beursvennootschappen.

Enquêteprocedure

Naast een aanpassing van de geschillenregeling bevat de wet een verduidelijking van de voorwaarden die gelden voor de toegang tot de enquêteprocedure voor kapitaalverschaffers van beursvennootschappen. Op basis van de enquêteprocedure kan de Ondernemingskamer op verzoek van een belanghebbende (bijvoorbeeld een aandeelhouder of certificaathouder) bij een rechtspersoon ingrijpen met het oog op sanering en herstel van de gezonde verhoudingen. Om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een nv of bv te kunnen vragen moeten kapitaalverschaffers aan bepaalde kapitaaleisen te voldoen. Met de wet komt er een apart toegangscriterium voor beursvennootschappen, zodat het enquêterecht ook voor kapitaalverschaffers in beursvennootschappen toegankelijk blijft.

Wetsvoorstel

Bron:Overig | wetsvoorstel | https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/36469_wet_aanpassing#p3 | 03-06-2024

Te snelle groei kan ondernemers niet altijd worden aangerekend

Kunnen bedrijfsbestuurders aansprakelijk worden gesteld als hun onderneming te snel groeit en daardoor failliet gaat? Niet als het gaat om misrekeningen of achteraf onjuiste beoordelingen van de markt.

Deze zaak gaat over een vennootschap die zich richtte op het genereren van leads op internet. Het bedrijfsmodel was in hoge mate afhankelijk van ‘Google Adwords’, een dienst van Google waarbij ondernemingen (zoals dit bedrijf) online advertentieruimte kunnen inkopen. De vennootschap had goed contact met Google en zij hadden regelmatig overleg met elkaar. Voor Google was deze vennootschap een grote speler.

Groeiversnelling

Als de vennootschap 10 jaar bestaat, wordt besloten in te zetten op een groeiversnelling. Het rekening-courantkrediet bij de bank wordt verhoogd van € 200.000 naar € 500.000 en daarna naar € 1.050.000. Twee jaar later ontstaan er betalingsproblemen. De vennootschap betaalt Google steeds te laat, ook bij de Belastingdienst ontstaan schulden. De bank wil niet nog meer krediet verstrekken, omdat de rentabiliteit van het bedrijf te laag is. Als Google haar dienstverlening staakt, wordt de vennootschap failliet verklaard.

Roekeloos

De curator wil dat beide bestuurders van het bedrijf hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het boedeltekort, omdat zij hun bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. De rechtbank wijst dit af. Daartegen gaat de curator in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag. Daar betoogt de curator dat de bestuurders de liquiditeitsproblemen zelf hebben veroorzaakt en daarmee de continuïteit van de onderneming in gevaar hebben gebracht. Ze gingen voor een harde groeiversnelling van de omzet zonder zich daar goed op voor te bereiden. Verder hebben zij de onderneming voortgezet zonder realistisch en concreet uitzicht op verbetering van de financiële positie. Dat was roekeloos en onbezonnen. De bestuurders hadden moeten begrijpen dat de schuldeisers hierdoor zouden worden gedupeerd. Er is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur, aldus de curator.

Kennelijk onbehoorlijk bestuur

In de wet staat dat bij een faillissement iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De vraag is: heeft het bestuur zijn taak niet behoorlijk vervuld? Dan moet worden gekeken naar wat het bestuur voorzag of kon voorzien op het moment dat het die taak vervulde. Het moet gaan om schuldige verwaarlozing van de bestuurstaak, niet zozeer om fouten, misrekeningen of achteraf beschouwd onjuiste beoordelingen. De regel die de Hoge Raad in 2001 stelde is: van kennelijk onbehoorlijk bestuur is pas sprake als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo zou hebben gehandeld. Verder moet de bestuurder hebben gehandeld met de (objectieve) wetenschap dat schuldeisers zullen worden benadeeld.

Risicovolle beslissing

In deze zaak, zo oordeelt het gerechtshof, was de handelwijze van de bestuurders niet onbezonnen en roekeloos. Het kan zijn dat de bestuurders een rooskleurige toekomstverwachting hadden en daardoor een risicovolle beslissing hebben genomen om de onderneming hard te laten groeien. Dat dit niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, is onvoldoende voor het aannemen van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Ook staat niet vast dat deze beslissing niet behoorlijk is voorbereid. Het bedrijf was actief in een markt waarin de ontwikkelingen elkaar in hoog tempo opvolgden en waarop de bestuurders voortdurend moesten reageren om in de technologische en innovatieve voorhoede te blijven. Niet kan worden gezegd dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld zoals de bestuurders hebben gedaan.

Niet hoofdelijk aansprakelijk

Nu de bestuurders niet onbehoorlijk hebben gehandeld, zijn ze ook niet hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort. De curator verliest deze zaak en moet de kosten van de procedure in hoger beroep betalen: € 343 aan griffierecht dat de bestuurders hebben betaald en € 18.651 voor hun advocaatkosten.

ECLI:NL:GHDHA:2024:778

Bron:Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:GHDHA:2024:778 | 13-05-2024

Verletkosten kunnen hoger zijn dan compensatie zittingsduur en reistijd

Als een zelfstandig beroepsbeoefenaar persoonlijk een zitting moet bijwonen is het uitgangspunt dat hij daardoor omzet misloopt. Deze misgelopen omzet komt op uurbasis in aanmerking voor vergoeding als zogenaamde verletkosten. De hoogte van deze verletkosten is niet per defintie beperkt tot de duur van de zitting en de reis van de woning naar de rechtbank en terug.

Een zelfstandig beroepsbeoefenaar is het niet eens met een belastingaanslag voor inkomstenbelasting. De rechtbank Gelderland stelt hem in het gelijk; de aanslag wordt verminderd en de Belastingdienst moet verletkosten voor één uur betalen. De man vindt die verletkostenvergoeding te laag en gaat tot aan de Hoge Raad om uiteindelijk zijn gelijk te krijgen.  

Zitting

De man heeft zijn werk tijdelijk niet kunnen doen, omdat hij aanwezig moest zijn bij de zitting van de rechtbank voor de behandeling van zijn beroep. Hij eist hiervoor een vergoeding van vier uren aan verletkosten van € 82 per uur. Hoewel de zitting in zijn woonplaats Arnhem plaatsvond, moest hij die dag voor zijn werk in Utrecht zijn. Door de zitting kon hij daar pas vier uur later naartoe. De rechtbank gaat niet mee in het betoog van de man en stelt de vergoeding vast op één uur. De man is het hier niet mee eens en tekent beroep aan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de uitspraak van de rechtbank bevestigt. De man gaat in cassatie bij de Hoge Raad.

Ander gerechtshof 

De Hoge Raad stelt voorop dat het aantal uren waarop een zelfstandig beroepsbeoefenaar zijn normale werkzaamheden niet heeft kunnen doen vanwege een zitting, meer kan omvatten dan alleen de duur van de zitting en de heen- en terugreis naar zijn huis. De Hoge Raad vindt het niet duidelijk waarom het gerechtshof niet is meegegaan in de door de man gevraagde vergoeding van vier uren aan verletkosten. Daarom wil de Hoge Raad dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch nog een keer naar de zaak kijkt.

Geen bezwaar

De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de verwijzing door de Hoge Raad laten weten geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van vier uren aan verletkosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch stelt de vergoeding voor de man daarom ook vast op vier uren. Ook bepaalt het gerechtshof dat de man een vergoeding krijgt voor het bijwonen van de zitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de behandeling van het hoger beroep door het hof ’s-Hertogenbosch. Al met al levert dit de man in totaal ongeveer € 600 op.

ECLI:NL:GHSHE:2024:1532

 

Bron:Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2024:1532 | 30-04-2024