Zonder ‘melding betalingsonmacht’ niet altijd aansprakelijkheid van bestuurder

Als een organisatie niet in staat is pensioenpremies af te dragen, moet deze een ‘melding betalingsonmacht’ doen. Anders kunnen bestuurders persoonlijk aansprakelijk worden gesteld. Maar de Hoge Raad rekt dat wat op, wat goed uitpakte voor de bestuurder van een zorgorganisatie.

Als blijkt dat een thuiszorgorganisatie niet alle premies heeft afgedragen aan het pensioenfonds, brengt dit laatste een dwangbevel uit. Zowel de kantonrechter als het gerechtshof oordeelt dat de bestuurder aansprakelijk is voor de openstaande vordering van het pensioenfonds. In de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (Wet Bpf) staat immers dat een bestuurder een melding moet doen als de organisatie niet kan betalen en dat heeft deze bestuurder niet gedaan.

‘Op andere wijze’

De Hoge Raad oordeelde eerder in deze zaak dat een melding van betalingsonmacht achterwege kan blijven indien het pensioenfonds tijdig op andere wijze op de hoogte is geraakt van de betalingsonmacht van de rechtspersoon. Wel is vereist dat deze wetenschap dusdanig is dat het pensioenfonds op basis daarvan in staat is zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht, en dat het fonds zich kan beraden op de opstelling die het ten aanzien van de rechtspersoon zal innemen. Dit heeft het gerechtshof miskend, reden waarom het arrest van het hof door de Hoge Raad is vernietigd. De Hoge Raad verwees de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, dat (opnieuw) moet beoordelen of de bestuurder aansprakelijk is.

Financiële problemen

Deze zorgorganisatie besteedde haar personeelsadministratie uit aan een extern administratiekantoor. De zorgorganisatie maakte de pensioenpremies over naar het administratiekantoor, maar dit boekte die bedragen niet over naar het pensioenfonds. Toen het administratiekantoor failliet ging, kwam de zorgorganisatie in financiële problemen. Het pensioenfonds bracht een dwangbevel uit voor € 896.154. Enkele weken later gaat de thuiszorgorganisatie failliet. Namens de thuiszorgorganisatie is nooit een melding betalingsonmacht gedaan.

Zelf inzicht verworven

In deze zaak had de zorgorganisatie al enige tijd met het pensioenfonds gecorrespondeerd en overlegd over haar financiële situatie en haar betalingsmoeilijkheden. Daarbij kwamen ook de aanvraag van het faillissement aan de orde en de oorzaak van de problemen (het faillissement van het administratiekantoor). Het pensioenfonds heeft een boekenonderzoek uitgevoerd bij de zorgorganisatie en heeft dus zelf inzicht verworven in de financiële situatie. Het pensioenfonds heeft ook de veel grotere vordering (dan normaal) kunnen vaststellen. Het pensioenfonds stuurde vervolgens veel hogere nota’s dan gewoonlijk, en die werden ook niet in één keer voldaan. Er is door het pensioenfonds en de zorgorganisatie gesproken over een betalingsregeling.

Geen melding nodig

Dit alles maakt, zo zegt het hof ‘s-Hertogenbosch, dat het pensioenfonds had behoren te begrijpen dat de organisatie niet in staat zou zijn om de premies af te dragen – ook zonder formele melding betalingsonmacht. Het pensioenfonds kende de financiële situatie en kon zich een redelijk oordeel vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht. Nu het pensioenfonds op de hoogte was van de betalingsonmacht van de zorgorganisatie en van de omstandigheden die daartoe hebben geleid, kon een melding betalingsonmacht achterwege blijven.

Geen aansprakelijkheid

De bestuurder is aansprakelijk indien aannemelijk is dat het niet betalen van de pensioenpremies het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. Daarvan is sprake als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden aldus zou hebben gehandeld. Het enkele feit dat een bestuurder facturen niet betaalt, betekent volgens het hof niet dat sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De bestuurder is niet aansprakelijk voor de premieschulden van de organisatie. Het hof vernietigt het dwangbevel.

ECLI:NL:GHSHE:2024:1770

Bron:Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2024:1770 200.319.604_01 | 27-05-2024

Geen ontbinding van overeenkomst, nu aannemer zelf tekortschiet

Een aannemer vraagt een producent van betonnen bouwmaterialen om vloeren en wanden te ontwerpen, maken en leveren. Ze zijn bestemd voor huizen die de aannemer bouwt. De producten worden niet geleverd, omdat de aannemer tegen de afspraak in geen goedkeuring geeft aan teken- en berekenwerk van de producent. De aannemer vraagt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant om ontbinding van de overeenkomst. Zijn verzoek wordt afgewezen, omdat sprake is van schuldeisersverzuim.

De aannemer en de producent spreken af dat de producten pas worden gemaakt nadat tekeningen en berekeningen van de producent door de aannemer zijn goedgekeurd. Op verzoek van de aannemer past de producent de tekeningen steeds aan. Goedkeuring aan de tekeningen geeft de aannemer echter niet, terwijl de producent hier verschillende keren om vraagt. De producten worden daardoor ook niet geleverd. Op een bepaald moment laat de aannemer de producent weten dat hij de producten bij een derde partij heeft ingekocht.

Tekortkoming of schuldeisersverzuim

De aannemer eist ontbinding van de overeenkomst, omdat de producent zijn verplichtingen niet is nagekomen door de gevraagde producten niet te maken en te leveren. De aannemer wil de kosten voor de aanschaf van de producten bij een derde partij vergoed krijgen door de producent. Die vindt echter dat haar geen blaam treft. Volgens de producent is sprake van schuldeisersverzuim, omdat de tekeningen en berekeningen nooit werden goedgekeurd.

Algemene voorwaarden

De aannemer en de producent vinden allebei dat naar de zaak moet worden gekeken op basis van hun eigen algemene voorwaarden. Elk van hen heeft de eigen algemene voorwaarden van toepassing verklaard en de algemene voorwaarden van de ander afgewezen. Daar wordt de rechtbank niet wijzer van. Die oordeelt daarom dat helemaal geen algemene voorwaarden van toepassing zijn.

Eigen schuld

Volgens de wet is er geen ruimte voor ontbinding bij schuldeisersverzuim. Daarvan is sprake als de schuldeiser niet voldoet aan zijn verplichtingen op basis van een overeenkomst, waardoor nakoming door de schuldenaar ook niet mogelijk is. Volgens de rechtbank is hier sprake van schuldeisersverzuim aan de kant van de aannemer. Die heeft geweigerd toestemming te geven aan het teken- en rekenwerk van de producent, terwijl de producent herhaaldelijk om die toestemming heeft gevraagd. Dit is tegen de afspraak in; partijen hadden afgesproken dat de producten pas door de producent zouden worden gemaakt na die goedkeuring. De aannemer is hiermee dus tekortgeschoten richting de producent. Daardoor is er geen reden voor de aannemer om de overeenkomst te ontbinden of een schadevergoeding te vragen. De producent heeft hier daarentegen volgens de rechtbank alle reden toe. De aannemer moet zelfs nog een schadevergoeding betalen voor al het tekenwerk dat de producent heeft verricht.

ECLI:NL:RBZWB:2024:4351  

Bron:Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLI:NL:RBZWB:2024:4351 C/02/413053 / HA ZA 23-444 | 25-06-2024

Verpanding van geldvorderingen uitgesloten, meer financieringsruimte voor mkb

Onlangs heeft de Tweede Kamer een wetsvoorstel aangenomen, dat positief moet uitpakken voor met name het midden- en kleinbedrijf: nu zakelijke geldvorderingen niet meer mogen worden verpand kunnen mkb-bedrijven makkelijker kredieten van banken krijgen.

Uitgangspunt in het economisch verkeer is contractvrijheid: partijen zijn vrij om te beslissen met wie en waarover zij een overeenkomst sluiten. Dat houdt onder andere in dat mag worden afgesproken dat niet alleen eigendom maar ook overdracht (of verpanding) van vorderingsrechten mogelijk is. Contractvrijheid betekent ook dat dit door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar kan worden uitgesloten. In bepaalde economische sectoren, zoals de bouw en retail, is dit vrijwel standaard het geval omdat dit zo in de overeenkomst of algemene voorwaarden is bepaald. De schuldenaar – vaak grote bedrijven – worden zo niet snel met nieuwe, onbekende schuldeisers of pandhouders geconfronteerd.

Kredietruimte

Aan de andere kant kan de schuldeiser deze vorderingen en kredietportefeuilles dan niet inzetten als dekking voor kredietverlening. Door deze verboden kunnen uitstaande vorderingen immers niet meer aan een financier worden verpand als zekerheid voor krediet. Dit effect wordt versterkt doordat in ons omringende landen (zoals Duitsland en Oostenrijk) de werking van deze bedingen reeds is beperkt of afgeschaft. Dat leidt tot verstoring van het level-playing-field, het Nederlandse bedrijfsleven wordt benadeeld. Door de bestaande regelgeving in Nederland mist het midden- en kleinbedrijf een kredietruimte van bijna 1 miljard euro, zo wordt geschat.

Beding is nietig

Het wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden wil een einde te maken aan deze ongewenste contractuele praktijk door te bepalen dat dergelijke bedingen nietig zijn. Het voorstel ziet zowel op bedingen die de overdraagbaarheid en verpandbaarheid uitsluiten, als op bedingen die op andere wijze overdracht of verpanding beogen tegen te gaan. Bij dit laatste kan worden gedacht aan bedingen die overdracht of verpanding verbieden of hierop een boete zetten. Al dit soort bedingen staan eraan in de weg dat de betreffende geldvorderingen worden ingezet als zekerheid voor kredietverlening. Het moet wel gaan om vorderingen die in het reguliere handelsverkeer (in de uitoefening van beroep of bedrijf) zijn ontstaan. Geldvorderingen van particulieren die niet beroeps- of bedrijfsmatig handelen worden door dit wetsvoorstel niet geraakt.

Schriftelijk

Ook regelt het wetsvoorstel dat de schuldenaar pas aan de nieuwe schuldeiser hoeft te betalen, nadat de oude of de nieuwe schuldeiser hem schriftelijk op de hoogte heeft gesteld van de overdracht of verpanding van de vordering. Dit wetsvoorstel vergroot de liquiditeitspositie van mkb-bedrijven, waardoor middelen vrijkomen die kunnen worden ingezet voor een groei- en werkgelegenheidsbevorderende investerings- en innovatie-impuls.

Inwerkingtreding

Deze wet heeft niet alleen betrekking op bedingen die in nieuwe overeenkomsten worden opgenomen, maar ook op bestaande bedingen. Voor die laatste geldt dat zij vanaf drie maanden na de inwerkingtreding van de wet ongeldig zullen zijn. Het is nog niet bekend wanneer de wet in werking treedt.

Wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden

Bron:Tweede Kamer | wetsvoorstel | 30-06-2024

Bedrijven mogen alleen cookies plaatsen als websitebezoeker toestemming heeft gegeven

Veel bedrijven willen ‘cookies’ plaatsen op apparatuur van mensen die websites bezoeken. Daarmee kunnen zij profielen van websitebezoekers opstellen. Bezoekers moeten daarvoor wel toestemming geven, zo maakt de voorzieningenrechter weer eens duidelijk.

Een Nederlandse man neemt het op tegen techgiganten Microsoft en LinkedIn. Zij plaatsen zogenoemde tracking cookies op zijn laptop en andere apparaten, en dat wil hij niet. Cookies zijn bestandjes die worden opgeslagen op browsers van apparatuur van gebruikers om bepaalde gegevens over hen te verzamelen. Tracking cookies maken het mogelijk om profielen van mensen op te stellen (profiling), onder andere door na te gaan welke websites zij bezoeken. In feite verzamelen deze online platforms via deze cookies persoonsgegevens, stelt de man, zonder dat hij daarvoor toestemming heeft gegeven. Dat is in strijd met de privacyregels. Hij heeft de platforms gesommeerd om niet langer cookies op zijn computer en andere apparaten te plaatsen, maar zonder succes. Daarom begint hij een kort geding bij de rechtbank Amsterdam.

Verwerkingsverantwoordelijk

Ook de techgiganten erkennen dat voor het plaatsen en lezen van tracking cookies voorafgaande toestemming van een betrokkene nodig is. Dit staat in de Telecommunicatiewet. De rechtbank stelt vast dat deze internetbedrijven door hun handelwijze persoonsgegevens verwerken, ook al ontkennen zij dat. Toch zijn niet alle partijen die door de man zijn gedaagd ook ‘verwerkingsverantwoordelijk’. Bijvoorbeeld de Nederlandse vennootschappen van LinkedIn en Microsoft zijn dit niet. Zij spelen geen rol bij het aanbieden van analytische en advertentiediensten en dus ook niet bij het plaatsen en uitlezen van tracking cookies. Zij hebben dus niet onrechtmatig gehandeld.

Zonder toestemming

Anders is het met de ‘hoofdkantoren’, LinkedIn in Ierland en Microsoft in de VS. Zij worden wel aangemerkt als verwerkingsverantwoordelijken en moeten aantonen dat zij toestemming van de man hebben gekregen om cookies te plaatsen – en dat kunnen zij niet. Uit de technische analyses van LinkedIn en Microsoft zelf blijkt dat 19 van de 52 door de man bezochte websites tracking cookies hebben geplaatst (via de techgiganten) zonder voorafgaande toestemming, of zelfs nadat de toestemming expliciet is geweigerd. Dat zijn, aldus de voorzieningenrechter, geen verwaarloosbare aantallen. Daarmee hebben deze twee bedrijven niet voldaan aan hun wettelijke verplichtingen.

Dwangsom

De voorzieningenrechter concludeert dat de hoofdkantoren – dus niet de Nederlandse vennootschappen – van Microsoft en LinkedIn door plaatsing of uitlezing van de (tracking) cookies zonder toestemming van de man onrechtmatig hebben gehandeld. Dit is in strijd met de Telecommunicatiewet en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Zij mogen zonder zijn toestemming geen tracking cookies meer plaatsen en uitlezen op zijn apparatuur. Doen zij dit wel, dan verbeuren zij een dwangsom van € 500 per overtreding, of € 1.000 voor iedere dag waarop een van deze bedrijven in gebreke blijft. Dit alles tot een maximum van € 25.000.

ECLI:NL:RBAMS:2024:3331

Bron:Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:RBAMS:2024:3331 C/13/747731 / KG ZA 24-199 | 06-06-2024

Nieuwe wet wil onder meer effectiviteit geschillenregeling verbeteren

Het vennootschapsrecht kent twee soorten procedures om tot een oplossing te komen bij aandeelhoudersgeschillen: de geschillenregeling en de enquêteprocedure. De Eerste Kamer heeft op 4 juni een wetsvoorstel aangenomen ter verbetering van de effectiviteit van de geschillenregeling en ter verduidelijking van de ontvankelijkheidseisen voor enquêteprocedures.

De wet heet de ‘Wet aanpassing geschillenregeling en verduidelijking ontvankelijkheidseisen enquêteprocedure’ ('Wagevoe') en leidt tot wijzigingen in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Geschillenregeling

De wettelijke geschillenregeling bestaat sinds 1989 en is in het leven geroepen voor het beëindigen van geschillen tussen aandeelhouders. De regeling voorziet in vier verschillende procedures voor het geval een geschil tussen aandeelhouders niet in onderling overleg kan worden opgelost. Dit zijn de uitstotingsprocedure, de procedure tot overdracht van stemrecht, de uittredingsprocedure en een verzoekschriftprocedure waarbij de rechter kan worden gevraagd de prijs van een aandeel vast te stellen.

Wijzigingen

Met de aangenomen wet worden alle genoemde procedures een verzoekschriftprocedure, die in één feitelijke instantie wordt gevoerd bij de Ondernemingskamer, in plaats van als dagvaardingsprocedure bij de rechtbank. Dit moet de procedures versnellen en de effectiviteit verbeteren. Ook wordt het toepassingsbereik van de procedures verruimd. Zo worden deze op basis van de wet ook van toepassing op certificaathouders wiens positie te vergelijken is met aandeelhouders. Daarnaast wordt het toepassingsbereik verruimd van alle bv’s en besloten nv’s, naar bv’s en nv’s, met uitzondering van beursvennootschappen.

Enquêteprocedure

Naast een aanpassing van de geschillenregeling bevat de wet een verduidelijking van de voorwaarden die gelden voor de toegang tot de enquêteprocedure voor kapitaalverschaffers van beursvennootschappen. Op basis van de enquêteprocedure kan de Ondernemingskamer op verzoek van een belanghebbende (bijvoorbeeld een aandeelhouder of certificaathouder) bij een rechtspersoon ingrijpen met het oog op sanering en herstel van de gezonde verhoudingen. Om een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van een nv of bv te kunnen vragen moeten kapitaalverschaffers aan bepaalde kapitaaleisen te voldoen. Met de wet komt er een apart toegangscriterium voor beursvennootschappen, zodat het enquêterecht ook voor kapitaalverschaffers in beursvennootschappen toegankelijk blijft.

Wetsvoorstel

Bron:Overig | wetsvoorstel | https://www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/36469_wet_aanpassing#p3 | 03-06-2024

Te snelle groei kan ondernemers niet altijd worden aangerekend

Kunnen bedrijfsbestuurders aansprakelijk worden gesteld als hun onderneming te snel groeit en daardoor failliet gaat? Niet als het gaat om misrekeningen of achteraf onjuiste beoordelingen van de markt.

Deze zaak gaat over een vennootschap die zich richtte op het genereren van leads op internet. Het bedrijfsmodel was in hoge mate afhankelijk van ‘Google Adwords’, een dienst van Google waarbij ondernemingen (zoals dit bedrijf) online advertentieruimte kunnen inkopen. De vennootschap had goed contact met Google en zij hadden regelmatig overleg met elkaar. Voor Google was deze vennootschap een grote speler.

Groeiversnelling

Als de vennootschap 10 jaar bestaat, wordt besloten in te zetten op een groeiversnelling. Het rekening-courantkrediet bij de bank wordt verhoogd van € 200.000 naar € 500.000 en daarna naar € 1.050.000. Twee jaar later ontstaan er betalingsproblemen. De vennootschap betaalt Google steeds te laat, ook bij de Belastingdienst ontstaan schulden. De bank wil niet nog meer krediet verstrekken, omdat de rentabiliteit van het bedrijf te laag is. Als Google haar dienstverlening staakt, wordt de vennootschap failliet verklaard.

Roekeloos

De curator wil dat beide bestuurders van het bedrijf hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het boedeltekort, omdat zij hun bestuurstaak kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld. De rechtbank wijst dit af. Daartegen gaat de curator in hoger beroep bij het gerechtshof Den Haag. Daar betoogt de curator dat de bestuurders de liquiditeitsproblemen zelf hebben veroorzaakt en daarmee de continuïteit van de onderneming in gevaar hebben gebracht. Ze gingen voor een harde groeiversnelling van de omzet zonder zich daar goed op voor te bereiden. Verder hebben zij de onderneming voortgezet zonder realistisch en concreet uitzicht op verbetering van de financiële positie. Dat was roekeloos en onbezonnen. De bestuurders hadden moeten begrijpen dat de schuldeisers hierdoor zouden worden gedupeerd. Er is sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur, aldus de curator.

Kennelijk onbehoorlijk bestuur

In de wet staat dat bij een faillissement iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden als het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. De vraag is: heeft het bestuur zijn taak niet behoorlijk vervuld? Dan moet worden gekeken naar wat het bestuur voorzag of kon voorzien op het moment dat het die taak vervulde. Het moet gaan om schuldige verwaarlozing van de bestuurstaak, niet zozeer om fouten, misrekeningen of achteraf beschouwd onjuiste beoordelingen. De regel die de Hoge Raad in 2001 stelde is: van kennelijk onbehoorlijk bestuur is pas sprake als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zo zou hebben gehandeld. Verder moet de bestuurder hebben gehandeld met de (objectieve) wetenschap dat schuldeisers zullen worden benadeeld.

Risicovolle beslissing

In deze zaak, zo oordeelt het gerechtshof, was de handelwijze van de bestuurders niet onbezonnen en roekeloos. Het kan zijn dat de bestuurders een rooskleurige toekomstverwachting hadden en daardoor een risicovolle beslissing hebben genomen om de onderneming hard te laten groeien. Dat dit niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, is onvoldoende voor het aannemen van kennelijk onbehoorlijk bestuur. Ook staat niet vast dat deze beslissing niet behoorlijk is voorbereid. Het bedrijf was actief in een markt waarin de ontwikkelingen elkaar in hoog tempo opvolgden en waarop de bestuurders voortdurend moesten reageren om in de technologische en innovatieve voorhoede te blijven. Niet kan worden gezegd dat geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden zou hebben gehandeld zoals de bestuurders hebben gedaan.

Niet hoofdelijk aansprakelijk

Nu de bestuurders niet onbehoorlijk hebben gehandeld, zijn ze ook niet hoofdelijk aansprakelijk voor het boedeltekort. De curator verliest deze zaak en moet de kosten van de procedure in hoger beroep betalen: € 343 aan griffierecht dat de bestuurders hebben betaald en € 18.651 voor hun advocaatkosten.

ECLI:NL:GHDHA:2024:778

Bron:Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLI:NL:GHDHA:2024:778 | 13-05-2024

Verletkosten kunnen hoger zijn dan compensatie zittingsduur en reistijd

Als een zelfstandig beroepsbeoefenaar persoonlijk een zitting moet bijwonen is het uitgangspunt dat hij daardoor omzet misloopt. Deze misgelopen omzet komt op uurbasis in aanmerking voor vergoeding als zogenaamde verletkosten. De hoogte van deze verletkosten is niet per defintie beperkt tot de duur van de zitting en de reis van de woning naar de rechtbank en terug.

Een zelfstandig beroepsbeoefenaar is het niet eens met een belastingaanslag voor inkomstenbelasting. De rechtbank Gelderland stelt hem in het gelijk; de aanslag wordt verminderd en de Belastingdienst moet verletkosten voor één uur betalen. De man vindt die verletkostenvergoeding te laag en gaat tot aan de Hoge Raad om uiteindelijk zijn gelijk te krijgen.  

Zitting

De man heeft zijn werk tijdelijk niet kunnen doen, omdat hij aanwezig moest zijn bij de zitting van de rechtbank voor de behandeling van zijn beroep. Hij eist hiervoor een vergoeding van vier uren aan verletkosten van € 82 per uur. Hoewel de zitting in zijn woonplaats Arnhem plaatsvond, moest hij die dag voor zijn werk in Utrecht zijn. Door de zitting kon hij daar pas vier uur later naartoe. De rechtbank gaat niet mee in het betoog van de man en stelt de vergoeding vast op één uur. De man is het hier niet mee eens en tekent beroep aan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat de uitspraak van de rechtbank bevestigt. De man gaat in cassatie bij de Hoge Raad.

Ander gerechtshof 

De Hoge Raad stelt voorop dat het aantal uren waarop een zelfstandig beroepsbeoefenaar zijn normale werkzaamheden niet heeft kunnen doen vanwege een zitting, meer kan omvatten dan alleen de duur van de zitting en de heen- en terugreis naar zijn huis. De Hoge Raad vindt het niet duidelijk waarom het gerechtshof niet is meegegaan in de door de man gevraagde vergoeding van vier uren aan verletkosten. Daarom wil de Hoge Raad dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch nog een keer naar de zaak kijkt.

Geen bezwaar

De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de verwijzing door de Hoge Raad laten weten geen bezwaar te hebben tegen de vergoeding van vier uren aan verletkosten voor het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch stelt de vergoeding voor de man daarom ook vast op vier uren. Ook bepaalt het gerechtshof dat de man een vergoeding krijgt voor het bijwonen van de zitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en de behandeling van het hoger beroep door het hof ’s-Hertogenbosch. Al met al levert dit de man in totaal ongeveer € 600 op.

ECLI:NL:GHSHE:2024:1532

 

Bron:Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2024:1532 | 30-04-2024

Handelsregister gaat privacy van ondernemers beter beschermen

Door het Handelsregister te raadplegen weten ondernemers met wie zij zaken doen. Maar de persoonsgegevens van zakenpartners waren niet altijd even goed beschermd. Met het wetsvoorstel financieringsstructuur Handelsregister willen de Kamer van Koophandel en de minister van Economische Zaken en Klimaar dit veranderen.

Het Handelregister van de Kamer van Koophandel is een openbaar register waarmee iedereen de gegevens van zakenpartners kan controleren. Het bevat informatie over bedrijven, rechtspersonen en organisaties die economisch actief zijn. Dat betreft contact- en adresgegevens, maar ook informatie zoals tekenbevoegdheid en de status van een eventueel faillissement. Zo wordt het mogelijk om betrouwbaar zaken te doen. Het Handelsregister biedt rechtszekerheid in het economische verkeer.

Ongewenst gebruik

De afgelopen jaren kregen ingeschreven ondernemers steeds meer last van ongewenst gebruik van hun zakelijke gegevens, bijvoorbeeld voor marketingdoeleinden, terwijl daar geen toestemming voor was gegeven. Zo werden adresgegevens op internet gepubliceerd (dat heet doxing) en kregen zelfstandige ondernemers online en fysiek te maken met dreigende situaties. De gegevens van ondernemers werden – tegen betaling – beschikbaar gesteld aan anderen, ook om de dienstverlening van het Handelsregister te financieren.

Evenwicht

De Kamer van Koophandel en het ministerie van Economische Zaken en Klimaat gaan nu maatregelen treffen om het evenwicht tussen die twee belangen – bescherming van persoonsgegevens en economische zekerheid – te herstellen. Persoonsgegevens, en daarmee de veiligheid van ondernemers, worden beter beschermd en er komt een rem op ongewenste directe marketing. Ook wordt het Handelsregister anders gefinancierd: ondernemers die ingeschreven staan gaan hier een vaste bijdrage per jaar voor betalen.

Aangescherpte controle

De bedoeling is dat ondernemers minder last hebben van ongevraagde acquisitietelefoontjes. Tegelijkertijd wordt de controle van de gegevens door de Kamer van Koophandel aangescherpt. Zo kan de KvK beter monitoren op onaannemelijke bedrijfslocaties, zoals een bedrijf dat gevestigd zou zijn op een gevangenisterrein. De planning is om voor eind 2025 zoveel mogelijk maatregelen doorgevoerd te hebben.

 

Bron:Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | wetsvoorstel | https://www.internetconsultatie.nl/financieringsstructuurhr/b1 | 21-05-2024

Sterke bewijzen nodig voor bestuurdersaansprakelijkheid

Als een bedrijf geld tegoed heeft van een ander, moet het met sterke bewijzen komen dat de bestuurders van de debiteur aansprakelijk zijn voor het niet-betalen. Het gerechtshof Amsterdam laat in deze zaak weer eens zien dat de lat voor bestuurdersaansprakelijkheid hoog ligt.

Een softwarebedrijf heeft werkzaamheden verricht voor een vennootschap die zich bezighoudt met informatietechnologie. Daarvoor stuurt het een factuur van € 6.550 (excl. btw), voor 65,5 uur werk. Het grootste deel van de rekening (€ 5.082) wordt niet betaald. Een jaar nadat de factuur is verstuurd, gaat de vennootschap failliet. In het faillissementsverslag staat dat dit bedrijf nog een vordering heeft van € 37.764 op de holding, die wordt bestuurd door twee personen.

Persoonlijk aansprakelijk

Het softwarebedrijf probeert via de kantonrechter het resterende deel van de factuur betaald te krijgen. Desnoods moeten de twee bestuurders dit uit eigen zak betalen: zij zijn persoonlijk aansprakelijk voor de schade die het softwarebedrijf heeft geleden. De kantonrechter wijst de vordering af. Het softwarebedrijf gaat in hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam.

Voldoende ernstig verwijt

Het is in principe mogelijk om niet alleen een vennootschap aan te spraken op onbetaalde facturen, maar ook de bestuurder. Die moet dan namens de vennootschap hebben gehandeld, hebben bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet is nagekomen. Daarvan moet de bestuurder een ‘voldoende ernstig verwijt’ worden gemaakt. In deze zaak kreeg de vennootschap geld binnen van een project dat het uitvoerde voor een externe partij, en waarvoor het softwarebedrijf werd ingehuurd. Het softwarebedrijf kon daaruit dus worden betaald.

Selectieve betaling

Het geld dat met het project binnenkwam werd echter gebruikt voor andere verplichtingen die de vennootschap had: er waren meerdere crediteuren. Het softwarebedrijf noemt dat ‘selectieve betaling’. De vennootschap zou het softwarebedrijf hebben toegezegd of gerustgesteld dat zij het bedrijf eerst zou betalen, maar volgens het hof is dat niet zeker. Dan kan niet worden geconcludeerd dat de bestuurders van de vennootschap een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.

Verhaalsfrustratie

Nu de selectieve betaling niet leidt tot persoonlijke verwijtbaarheid, gooit het softwarebedrijf het over een andere boeg: er is sprake van verhaalsfrustratie. De vennootschap verrichtte al enige tijd geen ondernemingsactiviteiten meer, deze werden voortgezet vanuit een of meer andere vennootschappen. Dat kan het softwarebedrijf wel vermoeden, maar het is ook zijn taak om dat te bewijzen – en dat lukt volgens het hof niet. Kortom: het softwarebedrijf kan niet aantonen dat de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dan staat hun bestuurdersaansprakelijkheid ook niet vast. Het softwarebedrijf kan de rekening niet bij de bestuurders neerleggen. Het zal moeten accepteren dat de vennootschap failliet is en dat ze het openstaande bedrag waarschijnlijk nooit vergoed krijgen.

ECLI:NL:GHAMS:2024:614

Bron:Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLI:NL:GHAMS:2024:614 | 19-02-2024

Geen klachtplicht bij interne bestuurdersaansprakelijkheid

Een man wordt door de rechtspersoon waarvan hij bestuurder was aansprakelijk gesteld vanwege onbehoorlijke taakvervulling. De ex-bestuurder verwijt de rechtspersoon dat deze niet heeft voldaan aan de klachtplicht. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wees dit argument af. De Hoge Raad doet hetzelfde.

Volgens de bestuurder heeft de rechtspersoon niet tijdig bij hem geklaagd over de aansprakelijkheid, terwijl dat op basis van de wet wel had moeten gebeuren.

Klachtplicht

Als een wederpartij bij een verbintenis niet doet wat is afgesproken, moet op tijd aan de bel worden getrokken bij die wederpartij. Er bestaat volgens de wet namelijk een klachtplicht; de verplichting om binnen ‘bekwame tijd’ te klagen bij degene die niet doet wat is afgesproken. Wat ‘bekwame tijd’ is, hangt af van de situatie. Als niet op tijd wordt geklaagd, kan later geen vergoeding van schade of herstel meer worden gevraagd. Het niet naleven van de klachtplicht staat daar dan aan in de weg. De klachtplicht moet tot meer zekerheid over eventuele aanspraken leiden bij partijen. Ook zorgt de klachtplicht voor een gelijkwaardige bewijspositie tussen hen.

Interne bestuurdersaansprakelijkheid

Deze voormalig bestuurder stelt dat de rechtspersoon de klachtplicht niet heeft nageleefd en dat hij als bestuurder daarom niet meer aansprakelijk kan worden gehouden. De Hoge Raad oordeelt echter dat de klachtplicht niet van toepassing is bij interne bestuurdersaansprakelijkheid, zoals hier aan de orde is. De klachtplicht is volgens de Hoge Raad van toepassing op een onderlinge verbintenis tussen twee partijen, en niet op de verhouding tussen een bestuurder en een rechtspersoon. Die is namelijk heel anders van aard. De verhouding tussen een bestuurder en een rechtspersoon is een rechtspersoonlijke rechtsverhouding, waarvoor andere regels gelden.

In de praktijk

De Hoge Raad voegt daaraan toe dat het ook in de praktijk niet zou werken om de klachtplicht van toepassing te laten zijn bij interne bestuurdersaansprakelijkheid. Een rechtspersoon kan immers alleen worden vertegenwoordigd door zijn eigen bestuurders. Als de klachtplicht van toepassing zou zijn bij interne bestuurdersaansprakelijkheid, zou dat kunnen betekenen dat een bestuurder namens de rechtspersoon over zichzelf zou moeten klagen bij zichzelf. Of dat een bestuurder namens de rechtspersoon over een medebestuurder zou moeten klagen bij een medebestuurder. Volgens de Hoge Raad kan dit niet van bestuurders worden gevraagd, en is dit dan ook niet de bedoeling. Bij interne bestuurdersaansprakelijkheid hoeft daarom volgens de Hoge Raad niet aan de klachtplicht te worden voldaan.

ECLI:NL:HR:2024:681

Bron:Hoge Raad | jurisprudentie | ECLI:NL:HR:2024:681 | 25-04-2024

Ontslagvergoeding tijdig claimen, na vijf jaar verjaart deze

Enkele jaren nadat een ex-werknemer een ontslagvergoeding zou krijgen, doet hij daadwerkelijk een beroep op het innen van het bedrag. Is hij op tijd of is zijn vordering verjaard?

In december 2013 ontbindt de kantonrechter de arbeidsovereenkomst van een man. Dit gaat in per 1 januari 2014. De kantonrechter bepaalt dat het bedrijf de ex-werknemer een ontslagvergoeding van € 68.647 bruto moet betalen. Dit is nooit gebeurd, omdat het bedrijf vijf maanden na de ontbinding op verzoek van de ex-werknemer failliet is verklaard.

Verjaringstermijn

In augustus 2023 stapt de voormalig werknemer naar de rechtbank Midden-Nederland om alsnog de ontslagvergoeding op te eisen. Er ontstaat discussie over de vraag of die vordering is verjaard. Volgens de ex-werknemer is de verjaringstermijn voor het ten uitvoer leggen van rechterlijke uitspraken 20 jaar.

Geen 20 jaar 

Dat klopt, zegt de rechtbank. Maar geen van de gedaagden die de man heeft gedagvaard was partij bij de procedure waarin het bedrijf werd veroordeeld tot betaling van de ontslagvergoeding. Dat een van de gedaagden mogelijk de moedermaatschappij was van het bedrijf waar de man werkte (ook dat wordt niet duidelijk), maakt dat niet anders. De regel over de verjaringstermijn van 20 jaar is op deze zaak niet van toepassing.

Wel vijf jaar

In dit geval geldt dat de vordering van de ex-werknemer verjaart vijf jaar na aanvang van de dag waarop hij met zijn schade en de aansprakelijke persoon bekend is geworden. Het is immers vaste rechtspraak dat de verjaringstermijn begint te lopen nadat de man daadwerkelijk in staat was een rechtsvordering tot schadevergoeding in te stellen.

Geen ontslagvergoeding

De kantonrechter deed zijn uitspraak over de ontslagvergoeding in december 2013. Toen was de man ook bekend met zijn schade. Dat alles is meer dan 10 jaar geleden. De man beweert dat hij pas in februari 2019 bekend werd met zijn schade, maar dat gelooft de rechter niet. De vordering van de man is verjaard, hij heeft geen recht meer op een ontslagvergoeding. Omdat hij deze procedure verliest, moet hij alle proceskosten van de tegenpartij betalen: € 5.443.

ECLI:NL:RBMNE:2024:2107

Bron:Rechtbank Midden-Nederland | jurisprudentie | ECLI:NL:RBMNE:2024:2107 | 09-04-2024

Aandeelhouder heeft na ontvlechting vennootschappen geen recht op inzage in administratie

Een groep vennootschappen wordt ontvlochten. Een van deze vennootschappen vraagt in kort geding om financiële stukken en de administratie van een andere vennootschap die tot deze groep behoorde. De rechtbank Midden-Nederland wijst dit verzoek af. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden doet hetzelfde, vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang.

Twee vennootschappen (een holdingmaatschappij en een beheermaatschappij) binnen één groep komen tijdelijk onder bewind van een door de rechter benoemde bestuurder. De – na de ontvlechting – enig aandeelhouder van de holdingmaatschappij wil het beleid van deze tijdelijk bestuurder controleren en inzicht krijgen in de financiële relatie tussen de twee vennootschappen. Hij vraagt daarvoor het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in kort geding om de beheermaatschappij te verplichten tot afgifte van alle financiële stukken over de bewindsperiode en tot het openleggen van een deel van de administratie.

Spoedeisend belang

Volgens het gerechtshof ontbreekt het de aandeelhouder aan een spoedeisend belang bij zijn verzoek. Zo heeft hij geen fiscaal belang, omdat de aanslag vennootschapsbelasting voor zijn holdingmaatschappij over het relevante jaar inmiddels op nul is gesteld. Het belang om inzicht te krijgen in het reilen en zeilen van de vennootschappen voor, tijdens en na het tijdelijk bestuur om te voorkomen dat hij wordt verrast door eventuele financiële gevolgen, is volgens het gerechtshof onvoldoende onderbouwd. Het is daardoor niet duidelijk om wat voor gevolgen dit zou gaan. Dat de aandeelhouder inzicht wil krijgen in de financiële administratie van de beheermaatschappij om eventuele schadeclaims in te stellen tegen de tijdelijk bestuurder is volgens het hof evenmin voldoende voor het aannemen van een spoedeisend belang.

Openleggen van administratie

Hoewel het verzoek vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang niet kan worden toegewezen, overweegt het gerechtshof nog dat openlegging van de administratie op basis van de wet alleen kan worden gevraagd door vennoten van de relevante vennootschap. De aandeelhouder en zijn holdingmaatschappij zijn dat sinds de ontvlechting niet meer. Ook om die reden zou het verzoek dus worden afgewezen.

Inzage

Ook wat betreft de gevraagde afschriften van de financiële documenten oordeelt het gerechtshof dat dit verzoek op basis van de wet zou worden afgewezen. Om zo’n verzoek te kunnen toewijzen moet aannemelijk zijn dat de partij, die de stukken moet geven, daarover ook echt beschikt. Naar het oordeel van het hof is het niet aannemelijk dat de beheermaatschappij nog meer documenten heeft dan die zij al heeft gegeven. Ook daarom zou de vordering volgens het gerechtshof niet slagen.  

ECLI:NL:GHARL:2024:2400

Bron:Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2024:2400 200.326.958 | 08-04-2024